De invloed van de abdij van St. Bernard en de eerste pastoor
De abdij St Bernard gelegen aan de Schelde in Hemiksem bij Bornem kreeg naast het recht de novale tiende te innen ook het recht een pastoor aan te stellen in de parochie Gestele. In 1276 werd Gastel een zelfstandige parochie met Sint-Laurentius als patroonheilige. Marsilius werd de eerste pastoor. Het gevolg was dat de al aanwezige priester, waarschijnlijk aangesteld door Arnoud van Leuven, ergens anders zijn ambt kon gaan uitoefenen.
Uit een lezing van De heer Evert Jan van de Kaa weten we dat Marsilius van gegoede komaf was, een edelman en hij werd in oorkonden aangeduid als “Dominus Marsilius” of “Heer Marsilius” ook kwam hij voor in een opsomming van edellieden. Hij was zeer vermogend en verkeerde in de hoogste wereldlijke en geestelijke kringen van Brabant. Hij was één van de vier “scheidsrechters” in het conflict tussen Arnoud en Isabella van Breda en Sophie Berthout over Sophies geërfde lijfrente die zij uit de “heerlijkheid” had. Ook ging hij als vrienden om met de deken van Hilvarenbeek en met de abt en prior van de St Bernardabdij. De heren van Breda hadden het patronaatsrecht van de kerk van Gestele nog behouden maar op 5 april 1276 schonken ze ook dit patronaatsrecht aan de broeders van St. Bernard, daarmee zouden zij ook het recht kunnen krijgen op de “oude” tienden van Gestele. Op 10 mei 1276 bezegelt Marsilius een oorkonde waarin hij hier loyaal mee instemt en hij geeft aan heel tevreden te zijn dat Arnoud en zijn voorgangers alle oude tienden en overige kerkelijke opbrengsten aan hem hebben gelaten, om te voorzien in een hem passend levensonderhoud.
In zijn testament houdt hij tegen de regels zijn grote woonhuis in Gestele achter uit de onroerende goederen waarop zijn wettige erfgenamen recht hebben.
Het erfdeel, van wie zich tegen zijn testament verzet, zal van hem worden afgenomen en toegewezen worden aan wie wil helpen zijn laatste wil volledig uit te voeren. Een maand later bepaalt hij, in aanvulling op zijn testament dat hij zijn woonhuis desondanks toch aan zijn wettige erfgenamen nalaat. Ook laat hij legaten na aan de gehandicapte kinderen van zoon Gerard en aan Hildegard, niet aan “mijn bediende” maar aan “mijn Martha” (zijn geliefde) en aan St. Bernard met de bepaling dat zijn vriend Peter, pastoor van Steenbergen daaruit tot diens dood jaarlijks één pond Tournois krijgt.
De medewerking van de abdij werd verder gevraagd om het land van Gastel verder te ontginnen en te exploiteren. De oudste geschiedenis van Gastel is een geschiedenis van de parochie, uit het testament van Marselius weten we dat:
- er al sprake is van een oude begraafplaats…
- er is ook sprake van voorouderlijk allodiaal bezit, ook in een verre omgeving.
- er is duidelijk een volledig ontwikkelde dorpsgemeenschap, met een sociale bovenlaag van tientallen gezinnen.er is veel kapitaal in het dorp.
- er hebben vrijwel zeker twee generaties Marsiliussen gewoond voordat de pastoor werd aangesteld en er werden vrijwel zeker vóór het jaar 1250 kinderen geboren.
De geschiedenis van Gestele/Gastel gaat dus zeker terug tot omstreeks 1200, en vermoedelijk nog tot ver daarvoor! Het gebied van Gastel, althans het bruikbare, was in 1275 nog niet uitgestrekt. In het begin omvatte het de boven water liggende gronden van Hoeven en Oudenbosch, van het huidige dorp Oud Gastel was vermoedelijk slechts een klein deel rijp voor cultivatie. Dit laatste wordt zeer treffend geïllustreerd door het feit, dat de abdij van St. Bernard maar zeer weinig grond in Oud Gastel bezat, hier en daar een los perceel, dat vermoedelijk aangekocht en geen restant was van een groter complex.
De kloosters van Tongerlo, Sint Bernard en Catharinadal in Vroenhout hadden hier in West Brabant veel grond in bezit. Mede door hun activiteiten kwam de turfgraverij voorzichtig op gang. Het waren vooral Vlamingen die in deze jaren veen kochten.
Lees verder in: St. Elisabethvloed en de Aanleg Gastelse dijken
Lees verder in: De Cisterciënzers in Gastel van 1275 – 1968
terug naar het begin van de pagina
Recente reacties